Voor mij is theater, en het maken van theater, een gezamenlijke poging om iets te vatten en verwerken, om zo ruimte te maken voor datgene wat erna kan komen. Met kleinmenselijke verhalen vertel ik verhalen die in de samenleving taboe zijn, leg ik ze bloot, en probeer ik begrip en sympathie te wekken voor de personages. Een personage is in zekere zin altijd zo werkelijk als een levend mens. De poging iets taboe en onbekend kleinmenselijk en herkenbaar te maken moet voor mij doorzichtig zijn — met andere woorden, ik wil dat het publiek meegenomen wordt in de poging. Uit deze poging ontstaat een vacuum — een zwart gat nadat er orde geschapen is in een verhaal — en dan kan er nagedacht worden over de toekomst. Deze laatste stap is voor mij cruciaal. In die zin is mijn werk hoogst romantisch, in de idealistische zin — de combinatie van leed en hoop speelt altijd de hoofdrol in mijn werk.